“Boerkaverbod” gaat 1 augustus in; tijd om ons te verenigen!
De zogenaamde Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding, treedt 1 augustus 2019 in werking. Vanaf dan is het verboden om in het onderwijs, in de zorg, in overheidsgebouwen en in het openbaar vervoer gezichtsbedekkende kleding te dragen. Dit discriminerende verbod zal veel invloed hebben op het dagelijks leven van vrouwen die gezichtsbedekkende kleding dragen. Dit is duidelijk, maar als we in de veronderstelling zijn dat enkel vrouwen die gezichtsbedekkende kleding dragen, de dupe zijn van het verbod op gezichtsbedekkende kleding, is dat op z’n zachtst gezegd uiterst naïef. Het verbod is namelijk een verbod op een islamitische uiting, ongeacht of men deze mening volgt of niet.
Het verbod op gezichtsbedekkende kleding werd door veel moslims beschouwd als een fiqhi (islamitisch jurisprudentieel) onderwerp, terwijl het beschouwd had moeten worden als politiek onderwerp, dat niet losgekoppeld zou moeten worden van de dominante assimilatiepolitiek. Het had beschouwd moeten worden als een aanval op Islam en niet als een specifiek islamitisch oordeel, dat men wel of niet onderschrijft. Sommige moslims beweerden zelfs dat het dragen van gezichtsbedekkende kleding “niet van Islam” zou zijn en anderen werden beïnvloed door de schijnargumenten inzake veiligheid, communicatie en acceptatie. Deze schijnargumenten hebben we trouwens een voor een weerlegd in diverse publicaties en video’s. Sommigen waren niet eens op de hoogte van een dergelijk verbod, weer anderen waren simpelweg onverschillig en sommigen gaven de “radicalen” en de “radicale” interpretatie van Islam de schuld en vroegen de onrechtplegers om acceptatie.
Gebruikmakend van deze eeuwenoude onderlinge geschillen binnen de islamitische jurisprudentie en al de andere bovengenoemde factoren die hebben geleid tot de “dissociatieve toestand” van de moslims (ten opzichte van het verbod op gezichtsbedekkende kleding), heeft men deze discriminerende wet zonder enige noemenswaardige oppositie vanuit de moslimgemeenschap (met hier en daar wat uitzonderingen) kunnen doorvoeren.
We hebben als Hizb ut Tahrir Nederland, vanaf het begin getracht om deze bewustwording binnen de moslimgemeenschap te realiseren. Dit hebben we gedaan door islamitische organisaties, moskeeën,groepen, instituten en invloedrijke moslims te mobiliseren om zich gezamenlijk hiertegen uit te spreken. Alhoewel we er gedeeltelijk in zijn geslaagd om een bescheiden tegengeluid te produceren vanuit de moslimgemeenschap, zijn de pogingen helaas niet afdoende geweest om het verbod af te wenden.
De vraag die men zichzelf kan stellen, is of deze discriminerende wet was doorgevoerd als de moslimgemeenschap zich bewust was van de aanval op Islam en zich sterk had gemaakt voor een verenigd en krachtig tegengeluid. Misschien wel, misschien niet. We hadden dan op z’n minst een veel krachtiger en effectiever tegengeluid kunnen bieden, dat men niet zo gemakkelijk links zou kunnen laten liggen.
Maar zelfs al was het verbod ondanks een gedegen en goed georganiseerd tegengeluid doorgevoerd, dan waren we op zijn minst onze plicht en verantwoordelijkheid nagekomen. Door enerzijds op te komen voor Islam en anderzijds door ons te verzetten tegen onrecht in de vorm van aanvallen tegen Islam, diens uitingen en symbolen.
Bovendien zou het bewustzijn in de moslimgemeenschap, dat het verbod op gezichtsbedekkende kleding slechts een onderdeel is van een veel groter strategisch assimilatiebeleid, veel sterker zijn. Hiermee zouden we veel alerter zijn ten aanzien van het gevoerde beleid en toekomstige plannen, die openlijke en verkapte aanvallen op onze religie tot doel hebben (die ongetwijfeld zullen volgen.)
Ook is duidelijk geworden dat de politieke wil en het klimaat zodanig zijn gevormd om het assimilatiebeleid koste wat het kost ten uitvoer te brengen. Men is zelfs bereid om de eigen principes met voeten te treden. Zo heeft het belangrijkste adviesorgaan, de Raad van State, zich eerder kritisch uitgelaten tegen een verbod, gezien het nut en de noodzaak van de maatregel niet aangetoond kon worden. Daarmee voorziet de wet niet ‘in een zodanig dringende behoefte dat dit een beperking op het recht op de vrijheid van godsdienst kan rechtvaardigen’. Echter heeft men dit samen met andere adviezen en onderzoeksresultaten, naast zich neergelegd.
De assimilatiepolitiek is agressief en meedogenloos. Derhalve is een betere bewustwording en samenwerking binnen de moslimgemeenschap geen vrijblijvende optie, maar broodnodig.
Okay Pala
Mediavertegenwoordiger van Hizb ut Tahrir Nederland