Cornelius Haga lyceum en hoe overheidsinstanties buiten hun boekjes gaan tegen Islam
Nieuw wetsvoorstel luidt: Aanpak Islam wordt vergemakkelijkt
Minister Sander Dekker (Rechtsbescherming, VVD) heeft een wetsvoorstel ingediend om bestaande wetsartikelen uit te breiden om zogenaamde “radicale” ideeën en “sjari’a” partijen die de sjari’a in willen voeren sneller te verbieden en te ontbinden. Ook extreemlinkse en extreemrechtse groeperingen hoorden bij het lijstje, maar eenieder die deze ontwikkeling eerlijk beoordeelt binnen de context waar het anti-islambeleid de boventoon voert, kan niet anders concluderen dan dat het wetsvoorstel bedoeld is om een juridische basis te leggen voor de aanpak van moslimgroepen.
Geweldpleging, het dreigen met een aanslag of het propageren van geweld is al verboden. Echter gaat het wetsvoorstel verder dan dit. Ook groepen die geen geweld plegen of geweld aanmoedigen worden tot staatsgevaar gerekend. Enkel omdat zij bijvoorbeeld de democratische principes afwijzen of zich “antidemocratisch” opstellen. Bovendien zullen groepen die binnen de wettelijke kaders actief zijn en geen verboden handelingen verrichten, veroordeeld en ontbonden kunnen worden als men denkt dat het doel in strijd wordt geacht met de openbare orde. In dit geval kunnen organisaties verboden worden voordat deze overgaan tot daadwerkelijke handelingen. Dus veroordeling van een feit, zonder dat dit feit überhaupt plaats heeft gevonden.
De invulling van wat in strijd is met de “openbare orde”, was vaag en wordt nu vager door het begrip “openbare orde” te beschrijven als een dynamisch vangnetbegrip; wat deel uitmaakt van de openbare orde die naargelang tijd en plaats kan verschillen. Ook wordt het breder getrokken waardoor zaken die eerst niet in strijd waren met de “openbare orde”, nu wel onwenselijk worden geacht. Denk maar aan het aanzetten tot haat of discriminatie en wanneer men een vermoeden heeft dat iets in strijd is met de openbare orde. Eén voor één relatieve begrippen die misbruikt kunnen worden in een verhard anti-islamklimaat. Daarenboven zorgt het wetsvoorstel ervoor dat het Openbaar Ministerie veel gemakkelijker dergelijke organisaties kan verbieden en ontbinden op basis van aannames in plaats van onomstotelijke bewijslast.
Dit was de reden waarom de minister het nodig achtte om in de gedetailleerde toelichting van het wetsvoorstel, te stellen dat het wetsvoorstel een aanvulling is op het instrumentarium om de democratische en rechtsstatelijke verworvenheden te beschermen, niet om daar afbreuk aan te doen. De behoefte om daar “nuance” aan te brengen komt voort uit noodzaak omdat het wetsvoorstel regelrecht ingaat tegen de fundamenten die het liberaal-democratisch gedachtegoed vormt (die men zegt te verdedigen). Met andere woorden: we dienen de vrijheid af te schaffen, om de vrijheid te kunnen behouden. Of bij monde van de minister: “we kunnen ons niet veroorloven om tolerant te zijn tegen intolerantie”. Dus worden we zelf maar intolerant.
In de toelichting komt de minister terug op deze tegenstrijdigheid en hanteert de zogenaamde democratische paradox. Hij schrijft: “De pluriformiteit van gedragingen en uitgedragen gedachtegoed, dat een wezenskenmerk vormt van een democratische rechtsstaat, maakt ook dat deze grondrechten en vrijheden potentieel kunnen worden misbruikt en ingezet voor de realisering van antidemocratische doelstellingen. Deze spanning, ook wel de democratische paradox genoemd…” Dus een democratische rechtsstaat biedt principieel eenieder grondrechten en vrijheden aan om andere gedragingen en denkbeelden te hebben dan het democratische gedachtegoed, maar als men dan vervolgens gedragingen en gedachtegoed heeft die niet democratisch zijn en deze wil uitdragen, mag het niet en dreigt er een verbod. Is dit de definitie van “vrijheid”?
Ja, ook het gebruikmaken van de democratische paradox bevestigt dit, omdat er bij een paradox sprake is van twee stellingen die op het eerste gezicht in contradictie met elkaar lijken te zijn terwijl het in de realiteit niet zo is. Zo wordt met de “democratische paradox”, zoals het afschaffen van de vrijheid, om de vrijheid te kunnen behouden, de illusie gewekt dat er geen echte contradictie is tussen beiden. Dit is niets anders dan misleiding. Het is alsof een pacifist die absoluut tegen oorlog en geweld is, oproept om oorlog te voeren en geweld te gebruiken om zijn pacifistische doelen te realiseren, en vervolgens zegt dat zijn oproep op een tegenstrijdigheid lijkt, maar dat in realiteit niet is. Dit heet geen paradox, maar een onverenigbare contradictie tussen twee stellingen. Net zoals zwart en wit, goed en kwaad, dag en nacht, tegenstellingen zijn die onverenigbaar zijn. Dus het tegenwerken, beperken en verbieden van de ander wordt niet beschouwd als een probleem. Sterker nog, het wordt gerechtvaardigd met dit soort misleidende en oneerlijke redenaties die de basis vormen voor onderdrukkende wetgeving.
De vraag die zich logischerwijs opdringt is; hoe overtuigd is men eigenlijk van de juistheid van de democratische principes die men zegt te willen beschermen, als men deze beginselen middels repressie met voeten treedt? Of mogen we dit ook niet denken of vragen? Is dit niet simpelweg het inslaan van de weg van onderdrukking en een teken van het faillissement van het liberaal-democratisch gedachtegoed?
Deze manier van denken is kenmerkend geworden voor het beleid dat al geruime tijd in Nederland gevoerd wordt jegens de moslimgemeenschap. Het enige principe dat wel onaantastbaar is en waar geen concessie in wordt gedaan, is dat Islam en de uitingen van Islam in Nederland bestreden moeten worden.
Okay Pala
mediavertegenwoordiger van Hizb ut Tahrir ut Tahrir Nederland